zaterdag 28 februari 2009

Reverse stock split: onvermijdelijk?

Bedrijven met beursgenoteerde aandelen zijn in het algemeen zeer snel om een stock split uit te voeren bij een stijging van hun aandelenwaarde. Praktisch gezien worden de meeste aandelen genoteerd tussen de 20 en 100€ (of $). Dit blijkt ideaal qua verhandelbaarheid. Wanneer een aandeel bvb. boven de 200€ uitkomt, zal men overgaan tot een splitsing van 1:10. Dit betekent dat je 10 nieuwe aandelen krijgt van 20€ voor één oude aandeel van 200€. Dit geeft vertrouwen aan een aandeel (men verwacht een verdere stijging) en zoals al gezegd een betere verhandelbaarheid. Bij een reverse stock split (omgekeerde aandelen splitsing) liggen de zaken totaal anders.

Een reverse stock split voegt aandelen samen. Tien aandelen van 0,6€ met een reverse split van 10:1 worden dan 1 nieuw aandeel van 6€. U merkt het al: dit wordt vooral gedaan wanneer het aandeel tot een kleine waarde is gedaald. Een reverse split wordt niet uit weelde gedaan, maar van moetens.

Aandelen kunnen soms zo snel in waarde zakken dat je verhoudingen krijgt van 100 tegen 1 voor een reverse split. Bij gewone splitsingen wacht men nooit zolang: hier komt 1:2 of 1:5 zeer vaak voor.

In feite heb je hetzelfde probleem bij een te kleine waarde als bij een te grote. Aandelen van 0,005€ zijn niet echt praktisch om te verhandelen. Je hebt namelijk al een miljoen aandelen nodig voor een bedrag van 5000€. Dit is echter niet de hoofdreden om een reverse split te doen. Er bestaan namelijk 2 belangrijke wetten in het beursgebeuren. Sommige beurzen eisen een minimumwaarde van 1€($) om genoteerd te mogen worden. Verder zijn er vele fondsen (pensioenfondsen) die zichzelf hebben opgelegd om slechts aandelen te kopen met een minimumwaarde van 5€/aandeel. Als men hieraan wil voldoen, kan men niet anders dan een reverse split uitvoeren.

Indien je vandaag naar de beurswaarden kijkt, merk je dat vele aandelen onder de 10€ ($), en zelfs ver daaronder gezakt zijn. Dit strookt niet met de eerder aangehaalde beweringen. De reden is dat een reverse split als zeer negatief wordt beschouwd. Het is duidelijk dat, waar een gewone split uit weelde wordt gedaan, een reverse altijd uit armoede is. De aandelen zijn fel gezakt en een reverse split is dan de bevestiging dat deze daling terecht is. Het bedrijf gelooft namelijk zelf niet meer dat de aandelen terug naar een normale waarde gaan. Na de aankondiging van een omgekeerde splitsing verliezen meer dan 75% van de aandelen nogmaals fors waarde.

Bij verdere daling van de beurzen is het dus wachten op de eerste die het aandurft en als één schaap over het hek is ... .

donderdag 26 februari 2009

Overheidsingrijpen is slecht voor de economie

Het is duidelijk dat mensen zich altijd groeperen omdat ze dan sterker staan tegenover derden. Zo ontstaan er stammen, volkeren en landen. Hieruit groeit een overheid om deze groepen mensen een leefbare gemeenschap te bezorgen. Helaas blijft het daar niet bij. Zowat overal en altijd zie je dat de overheid niet ten dienste staat van de mensen maar dat de mensen ten dienste moeten staan van de overheid.

Eén van de fouten is dat een overheid meent dat ze het economisch leven dient te sturen. Niets is minder waar. Economie ontstaat wanneer 2 mensen goederen willen ruilen met elkaar. Iedere overheidsinterventie verstoort dit spontaan gebeuren.

Laten we eens een eenvoudig voorbeeld nemen. U heeft honger en wilt een brood kopen. Daarvoor gaat u naar de bakker en koopt daar een brood voor 2 euro. Deze transactie of ruil kan enkel plaatsvinden als zowel de bakker en u hierover tevreden bent. Dit betekent niets minder dan dat u een brood meer waard vindt dan het 2 euro muntstuk anders zou u het niet doen. Anderzijds vindt de bakker uw 2 euro meer waard dan zijn brood, anders zou hij het niet verkopen.

Hoe is de transactie tot stand kunnen komen? Omdat u honger hebt of zal hebben en u 2 euro een redelijke prijs vindt voor een brood. Anderzijds is de bakker tevreden want hij heeft meer gekregen voor zijn brood dan het hem gekost heeft en zelf al zijn brood opeten is geen optie. Resultaat: beiden zijn door een ruil beter af en dit is de enige reden waarom er een ruil plaatsvindt.

Stel dat de bakker plots 3 euro vraagt voor zijn brood. De kans is groot dat u zegt, sorry maar ik hoef uw brood niet. U gaat een straat verder naar een andere bakker die wel zijn brood voor 2 euro verkoopt. Er is hier dus een zeker evenwicht tussen de prijs van een brood en het brood zelf. Dit proces ontstaat vanzelf en behoeft geen overheidsinmenging.

Stel er is crisis en de overheid wil het leed verzachten en bepaalt dat 1 brood van bvb. 800 gram slechts 1 euro mag kosten. Een algemeen gejuich gaat op en de politieker die dit beslist heeft, zal, als de verkiezingen 's anderdaags plaatsvinden, veel stemmen halen.

De politieker vergeet wel een belangrijk feit: Hoe zal de bakker reageren? Stel dat de kostprijs om een brood te maken 1,05€ is. Dan heeft de bakker verschillende mogelijkheden: Hij kan minder kwaliteit van brood maken, zodat hij terug winst maakt. Hij maakt helemaal geen brood meer (enkel nog pistolets, sandwiches en baguetten) of hij maakt brood van 900gram waarvan hij toch een vrije broodprijs kan vragen. Waarom? De overheid heeft ervoor gezorgd dat de verkoopsprijs van 1€ voor een brood een slechte ruil is. Er is geen meerwaarde voor de bakker, enkel een verlies. Het resultaat is dat u ofwel geen brood meer kunt kopen of van mindere kwaliteit of een ander soort brood aan de marktprijs.

De conclusie is duidelijk: ieder ingrijpen van de overheid in de economie is schadelijk. De val van het communisme heeft dit ten overvloede bewezen. Wellicht zal de overheid het argument aanhalen dat bakkers de boel saboteren en zullen ze met secundaire maatregelen afkomen, zoals het verbieden van ander brood te maken, bakkers een proces aandoen, enz. . De eerste, slechte interventie lokt dan een tweede slechte interventie uit en je krijgt een lawine van gebod en verbod maatregelen, terwijl het allemaal veel simpeler kan door de markt haar werk te laten doen.

Ook Europa heeft zich hiertegen bezondigd door het omgekeerde te doen. Ze gaven subsidie aan de boeren. Deze produceerden dan zoveel melk en boter dat dit leidde tot de beruchte boterbergen en melkplassen (Boeren produceerden meer dan dat er vraag was door de subsidie). Nadien moest Europa dan deze boter en melk op de wereldmarkt gooien waardoor deze dan op zijn beurt ontwricht raakte.

Kent u gevallen waar overheidsingrijpen in de economie een goede zaak is voor het algemeen belang?

dinsdag 24 februari 2009

Hoeveel geld is er in omloop (3)

Bij het oprichten van het Europees Systeem (zie deel 2) werden er een aantal richtlijnen opgesteld in het Verdrag van Maastricht. De belangrijkste taak van de ECB is de prijsstabiliteit. De ECB heeft zichzelf opgelegd om de inflatie onder de 2% te houden. Hiertoe hielden ze 2 belangrijke parameters in het oog: de consumenteninflatie en de geldhoeveelheid (M3-inflatieindicator op langere termijn). Dit hadden ze geleerd van de Duitse bundesbank. Verder hadden ze uitgerekend dat een maximale geldgroei van 4,5% goed is om de inflatie onder de 2% te houden.

Je mag je al de vraag stellen of dit klopt? Kan het niet zijn dat er een evenredig verband is tussen de geldgroei en de inflatie? Laten we eerst de cijfers van de laatste jaren bekijken:

De geldhoeveelheid op 31/12/2008: (de drie opeenvolgende cijfers zijn de veranderingen in 2006,2007 en 2008)

chartaal geld= 711 miljard euro (+11%,+8,1%,+13,4%): oktober 2008 alleen was goed voor een stijging van 5%.

M3=9372 miljard euro (+10%,+11,5%,+7,3%)

Conclusies van deze cijfers:

  1. Chartaal geld (munten en biljetten) maakt minder dan 10% uit van de totale liquiditeitenmassa (M3).
  2. De stijging van de M3 is veel forser dan de gepubliceerde inflatie (zijn deze juist?)

Je mag meteen concluderen dat de ECB zich niet aan de afspraak van maximale groei van 4,5% gehouden heeft (de eerste jaren zaten ze gemiddeld aan 7%). Terwijl dit voor de Duitse bundesbank pijler nr.1 was, heeft de ECB blijkbaar (en zeker de laatste jaren) de andere kant opgekeken. De ECB heeft zich vooral gefocust op de consumenteninflatie, die laag is door vooral de goedkope import uit Azië. Je mag er echter vanuit gaan dat de hoge groei van de geldhoeveelheid zich ooit zal vertalen in inflatie. Het is nu éénmaal bewezen dat geldgroei leidt tot kredietgroei en inflatie.

De dollar:

Bovenstaande grafiek toont de groei van de geldhoeveelheid gepubliceerd van dollars. U ziet dat het blauw gebied eindigt in 2006. Dit betekent enkel dat de Fed gestopt is met het publiceren van de M3, wegens niet meer relevant. Zo los je natuurlijk ook een probleem op (geleerd van de struisvogels). Het is duidelijk dat het probleem in Amerika vele malen groter is dan in Europa. Het is juist de M3 die aantoont hoeveel krediet er verleend is en is dat nu niet het grote probleem in Amerika? Van zodra ook de ECB stopt met publicatie weet je hoe laat het is. (grafiek van de euro vindt u terug in deel 1)

zaterdag 21 februari 2009

Opel of renault (6)

Renault gooit hoge ogen met hun succesnummer Dacia. Het klinkt ongeloofwaardig in deze tijd maar de productie ervan kan niet volgen (omzet +400%). Hoeft er nog een beter bewijs hoe belangrijk het is om het JUISTE product te maken! Terwijl alle merken te kampen hebben met overproductie en zware verliezen, bewijst Dacia dat de overproductie in feitelijk een verkeerde productie is.

bureauxsiege Opel of renault, (6)

Hieronder een persbericht van een paar weken geleden:

De Amerikaanse verkoop van General Motors (GM) is in 2008 gezakt tot het laagste peil in 49 jaar. De verkoop in december zakte 31 pct als gevolg van de economische recessie en uit vrees voor het omvallen van de Amerikaanse autoreus.

GM was niet alleen. De afzet van Toyota in december zakte 37 pct, Honda verloor 35 pct, Ford 32 pct. De cijfers van Chrysler doken 53 pct lager.De verkoop van GM was de slechtste in 49 jaar, die van Ford in 47 jaar.

Wat een contradictie met de berichten van Dacia (Renault). Het is duidelijk dat het teveel aan verkeerd geproduceerde wagens een enorme last legt op de ganse auto-industrie. Een wereldwijde herstructurering is dringend en broodnodig. De logheid van deze industrie is echter een zwaar probleem. Het duurt namelijk jaren alvorens een nieuw type op de markt kan komen. Daarom zal deze sector eerst door een zeer diep dal moeten. Het is dan des te jammer dat de politieke wereld dit proces nog meer rekt door massaal geld in deze verkeerde producten te stoppen. Vooral Bush (weer hij) heeft hier grote schuld aan. De problemen bij GM en Chrysler zijn al jaren oud en het enige waarin Bush geslaagd is, zijn de problemen naar zijn opvolger te hebben doorgeschoven.

De bedragen die GM nodig heeft, worden alsmaar groter. Iedereen weet dat GM geld lenen alleen een uitstel van executie is. Ofwel laat men GM failliet gaan (met een doorstart van de nog gezonde delen) ofwel doet men een kapitaalsverhoging waarbij GM uit de problemen is.

Men laat het probleem aanmodderen omdat beide oplossingen veel meer dan 100 miljard dollar kosten. Niet min natuurlijk, maar hoe langer men wacht, hoe hoger dit bedrag zal oplopen, want tussentijds blijft GM de verliezen opstapelen. Door dit getreuzel loopt de schade voor de auto-industrie ook verder op. De betere constructeurs zien hun winsten serieus aangetast worden doordat de niet-levensvatbare constructeurs kunstmatig in leven worden gehouden.

Gisteren is in Europa dan eindelijk de eerste zet gegeven. Saab, eigendom van GM, mag door een rechterlijke uitspraak verzelfstandigd worden. Saab, ook al jaren verlieslatend, mag dan zelf kapitaal (lees veel Zweeds overheidsgeld) aantrekken en bewijzen dat het zelfstandig kan doorgaan. Na drie maanden wordt dan de levensvatbaarheid getest. Er zijn gelijkaardige ontwikkelingen bezig voor Opel/Vauxhall. Ook hier wordt een verzelfstandiging geopperd en kan men dan met nieuw kapitaal (lees Duits overheidsgeld) wellicht ook alleen verder. Dat dit protectionistische trekjes begint aan te nemen, is wellicht onvermijdelijk. Hoe moeilijker de omstandigheden, hoe meer je het fenomeen ” elk voor zich” krijgt. De geschiedenis staat vol van deze voorbeelden.

Het is duidelijk dat de politiek de problemen van de auto-constructeurs moet oplossen. Er zal dus enorm veel belastingsgeld vloeien (eigen aan politiek), om de gevolgen van deze verkeerde producties op te lossen. Hopelijk zal dit als resultaat hebben dat er opnieuw de juiste producten worden gemaakt, anders zou het jammer zijn van (ons) geld.

zaterdag 14 februari 2009

Hoeveel geld is er in omloop (2)

In deel 1 werden 2 groepen voorgesteld: het publiek en de groep van de scheppers, deze laatste zijn best eens nader te onderzoeken. Zij bepalen immers hoeveel geld er in omloop is. Vooral omdat ze geld uit het niets kunnen scheppen, maakt hen verantwoordelijk voor de m3 (totale liquiditeitenmassa) of de hoeveelheid geld.

12 Hoeveel geld is er in omloop? (2) De scheppers ECB Tower in Frankfurt

In het eerste deel kon u lezen dat men spreekt over primaire en secundaire banken.

De secundaire banken (veel spaar- en hypotheekbanken) kunnen nooit meer geld uitlenen dan dat zij zelf hebben gekregen van ander publiek via ingelegd spaargeld (spaarbanken) of via verkochte pandbrieven* (hypotheekbanken). Deze banken doen enkel aan kredietbemiddeling.

De primaire banken (b.v. KBC, DEXIA, ABN/AMRO, RABO, ING, SNS) zijn de geldscheppende banken, dat wil zeggen dat zij met een zekere kas een grotere girale geldhoeveelheid dan deze kas kunnen maken, via girale kredietverlening. Zij weten namelijk uit ervaring dat de rekeninghouders slechts een klein deel van hun geld in chartale (biljetten of munten) vorm komen opeisen en hebben dus geld ‘over’, waarmee ze een girale “zeepbel” kunnen opblazen, die echter ook niet te groot mag worden in verband met de vereiste liquiditeit ( een bank kan failliet gaan omdat zij niet aan de opvragingen van het publiek kan voldoen).

De primaire banken willen natuurlijk zoveel mogelijk giraal krediet verlenen om zoveel mogelijk rentewinst te maken. De Centrale Banken houden hen wel in de gaten (blijkbaar zitten er wel veel gaten in die gaten) dat ze niet teveel geld scheppen, in verband met inflatiegevaar. Dit systeem leidt tot fractioneel bankieren: door keer op keer verder uit te lenen op nieuw gecreëerd geld, kan men tot 9X meer geld scheppen dan er oorspronkelijk bestond. Dit geeft te denken hoe de m3 kan aangroeien en hoe onstabiel dit systeem is.

Een tweede schepper zijn de overheden. In de euro landen is overeengekomen dat elk land zelf zijn munten mag slaan (niet de centrale banken!). De hoeveelheid hangt af van de grootte van het land. Men mag dan ook verwachten dat in België en Nederland na verloop van tijd meer franse en duitse munten te vinden zullen zijn, gewoonweg omdat er van die laatste landen veel meer munten zijn. De totale waarde van deze munten schommelt rond de 20 miljard euro (2008). Munten maken slechts een heel klein gedeelte uit van de M3 en zijn te verwaarlozen.

De derde schepper zijn dan de centrale banken. De centrale banken drukken de bankbiljetten. De centrale banken beschikken ook over een strategische voorraad van biljetten die nog niet in omloop zijn, maar gebruikt kunnen worden in tijden van nood. Eind 2008 is er ongeveer 763 miljard euro aan biljetten in omloop. Dit lijkt veel maar is slechts een fractie van de M3.

Eigenlijk moeten we hier spreken over het Euro systeem. Die bestaat uit de ECB en alle centrale banken van de landen die de euro voeren. Die nationale centrale banken zijn niet onbelangrijk. Het zijn deze banken (en niet de ECB) die de bankbiljetten drukken, het geld transporteren, de voorraden beheren en de banken van hun land controleren. Zo is de de NBB (nationale bank van België) verantwoordelijk voor de belgische banken Dexia en Fortis. De NBB heeft Fortis van het faillissement gered door meer dan 100 miljard aan Fortis te lenen, toen in oktober 2008 alle andere banken hun geld uit Fortis terugtrokken. De DNB (de Nederlandse Bank) heeft dezelfde functie voor alle Nederlandse banken. De ECB geeft wel de richtlijnen voor de centrale banken en neemt de eindbeslissing bij de uitgifte van de biljetten. De voornaamste taak van het Euro Systeem is prijsstabiliteit.

Om u al een idee te geven van de hoeveelheid geld (M3) in de eurozone: het benadert de 10.000 miljard euro. Dat deze stijgend is, is een open deur intrappen. Wat dat voor gevolgen heeft ziet u in deel 3.

*Een pandbrief is een obligatie die door een hypotheekbank is uitgegeven. De door de hypotheekbank verstrekte hypotheken vormen het on derpandvan de obligatie. En die hypotheken zijn weer gedekt door hypothecair onderpand; vandaar de naam pandbrief.

dinsdag 10 februari 2009

Hoeveel geld is er in omloop (1)

Dit is niet zo eenvoudig te beschrijven. Eerst en vooral moeten we onderscheid maken in de soorten geld die er bestaan. Tevens komen er een aantal begrippen bij kijken om alles te verklaren. Voor de euro worden drie termen gebruikt:M1,M2 en M3.


Vooraf moeten we een verschil maken tussen de groep die enkel geld kan verhandelen (gebruikers) en de groep die geld kan scheppen.

De tweede groep bestaat uit: centrale bankiers: deze kunnen bankbiljetten drukken (de beruchte geldpersen van de Fed en de ECB), de overheden (deze kunnen munten maken) en de primaire banken (deze kunnen giraal geld bijmaken).

De eerste groep bestaat uit al de rest: u en ik, bedrijven en zelfs secundaire banken zoals pure spaarbanken. Laten we de eerste groep het publiek (public) noemen en de tweede groep de scheppers .

M1 van de euro is dan al het giraal en chartaal euro geld die bij het publiek zit.

chartaal geld= alle euro bankbiljetten en euro munten.

giraal geld= het direct opeisbaar geld die op rekeningen bij banken staat en eigendom van het publiek is (dit zijn de lopende rekeningen waarover je beschikt=overnight deposits).

Als je de M1 van de EU wilt kennen moet je daar ook de vreemde valuta bijrekenen zoals dollar, CH frank, .... die bij banken gedeponeerd zijn en eigendom zijn van het publiek (cash vreemde valuta hoort daar niet bij, omdat dit niet gekend is).

Een tweede soort noemen we secundaire liquiditeiten, ook wel bijna-geld of schiergeld genoemd. Bijna-geld omdat je het zonder al te veel verlies kunt omzetten in geld zonder dat banken dit kunnen voorkomen. Hiertoe behoren:

deposito's met een opzegtermijn tot 3 maanden en korte termijn deposito's met vaste looptijd tot en met 2 jaar in het bezit van het publiek. M2 is deze laatste samengeteld bij M1.

M3 bestaat dan uit M2 met inbegrip van de overige secundaire liquiditeiten (MMF(Money market Fund) aandelen; schuldtitels tot 2 jaar; retrocessie-overeenkomsten). Deze M3 vormt dan de totale liquiditeitenmassa van het publiek.

Even belangrijk is: wat behoort er niet tot de euro M3?

  1. Cash vreemde valuta bij het publiek
  2. aandelen
  3. obligaties en andere pandbrieven
  4. vreemde valuta eigendom van de banken (scheppers)
  5. lange termijn spaargeld (meer dan 2 jaar)
  6. kasgeld bij een primaire bank (scheppers)

Bijkomende opmerkingen:

  1. Sommige valuta kennen ook nog andere begrippen. Zo bestaat er ook M0 (dollar)=Het totaal van alle fysieke munt, plus rekeningen bij de centrale bank die kan worden uitgewisseld voor fysieke munt. M4 (India)=M3+Alle deposito's bij postkantoor spaarbanken (met uitzondering van Nationaal Spaarfonds Certificaten).
  2. M1,M2 en M3 worden niet bij alle valuta hetzelfde gedefinieerd. Dit maakt vergelijking tussen verschillende valuta niet gemakkelijk. Toch is dit minder belangrijk: het is vooral de verandering van de hoeveelheid binnen 1 valuta die van belang is (inflatie).
  3. retrocessieovereenkomst(ook bekend als een repo): een kredietnemer kan gebruik maken van een financiële zekerheid als onderpand voor een lening in contanten tegen een vaste rentevoet.
  4. MMF: Dit is een type beleggingsfonds dat wettelijk verplicht is om te investeren in laag-risico effecten. In vergelijking met andere beleggingsfondsen is het risico dus laag en is het dividend dat betaald wordt min of meer gelijk aan de korte termijn rente.

In een tweede deel bekijken we wat de gevolgen zijn van veranderingen in de M3 (totale liquiditeitenmassa).

zaterdag 7 februari 2009

beurspsychologie

Daniel Kahneman is een belangrijke pionier op het grensvlak van de economie en de psychologie. Hiervoor ontving hij de Nobelprijs voor economie in 2002, alhoewel hij als psycholoog nooit een cursus economie had gevolgd. Samen met zijn spitsbroeder Amos Tversky schreef hij zeer interessante artikels over beleggerspsychologie (behavioral finance) met als hoogtepunt hun Prospect Theory (verwachtingstheorie) in 1979.


Met hun behavioral finance gingen ze loodrecht in tegen alle bestaande klassiekers als de portefeuilletheorie, de efficiënte markten en de modellen van Black en Scholes. Hun ideeën steunen op het ene feit dat mensen niet altijd de juiste beslissingen nemen. Vooral de factor onzekerheid waar alle knappe economische koppen voor hen de tanden op stuk beten, werd door beiden beter begrepen. Ze bestudeerden voornamelijk de menselijke drijfveren en specifiek hoe deze met risico omgingen.

Zo ontdekten zij door empirisch onderzoek, belangrijke gedragingen bij mensen, waardoor deze niet altijd voor het meest interessante kiezen (wiskundig). Het "zekerheidseffect" speelt een belangrijke rol.

Mensen kiezen altijd voor een zekere kleine winst, dan voor een onzekere grote winst. Zo kiest men voor een winst van 1000€ als die 100% zeker is en niet voor een winst van 1500€ als die maar 80% zeker is (alhoewel wiskundig dit 1200€ is en dus meer dan 1000€). Bij verlies gaat men juist het tegenovergestelde doen: hier kiest men voor de kans van 80% verlies van 1500€ ipv de 100% zekere 1000€ verlies. Bij winst vertrouwt men dus die 20% kansverschil niet (de buit is toch binnen, dus geen risico nemen), terwijl bij verlies men zich vastklampt aan die 20% kansverschil ( je weet maar nooit dat we daardoor geen verlies maken, men neemt dan teveel risico). Beide zijn logisch verkeerd en verklaren meteen waarom beleggers te vroeg winst nemen en hun verliezen te hoog laten oplopen.

Bernouilli had dit ook al in 1738 ontdekt: eenzelfde bedrag verliezen doet emotioneel meer pijn dan de vreugde die men heeft het te winnen. Stel dat je ganse vermogen 100000€ is, zal het verlies van dit vermogen veel pijnlijker aanvoelen dan het geluk die men voelt 200000€ te bezitten. Bernouille was dan ook een verre voorloper van de "behavioral finance". Daarom houden beleggers verlieslatende posities veel te lang bij omdat ze niet tegen het verlies kunnen.

Kahneman heeft op dezelfde manier 14 stellingen gemaakt van irrationeel gedrag. Zo luidt een tweede stelling:

"Als de winstkansen zeer klein zijn, gaat de grote meerderheid voor de grootste winst." Deze stelling hoeft nauwelijks uitgelegd: Het succes van loterijen, casino's en zelfs verzekeringscontracten bewijzen het elke dag. Laat mensen kiezen tussen 2% kans op het winnen van een gouden sieraad of 6% kans op het winnen van een identiek zilveren sieraad, zal de overgrote meerderheid kiezen voor het gouden sieraad, alhoewel ze driemaal meer kans hebben om het zilveren sieraad te winnen.

Een ander voorbeeld is dat mensen nutteloze verzekeringen afsluiten voor bvb. een wasmachine. De kans dat zo'n machine de eerste jaren stuk gaat, is veel kleiner dan wat mensen inschatten als kans. Hierdoor betalen ze veel te veel voor de verzekering, waarvan verzekeraars profiteren.

Beide psychologen kwamen tot de volgende 3 conclusies:

1. Mensen begrijpen meestal niet tenvolle waarmee ze bezig zijn.

2. Hoe meer emotie er in het spel is, hoe minder rationeel er gehandeld wordt.

3. Mensen denken niet lang en diep genoeg na en vertrouwen op snelle, oppervlakkige beslissingen. Een voorbeeld van dit laatste is het ijsje met slagroom. Beide tesamen kosten 2,2€. Het ijsje kost 2€ meer dan de slagroom. Hoeveel kost de slagroom?